interviews

Top600 jongeren die uit de criminaliteit stapten | Vrij Nederland

Voor Vrij Nederland liep ik een jaar lang mee met een aantal jongens en meiden die behoorden tot de zogeheten Top600, een groep van zeshonderd Amsterdammers die high-impact crimes plegen. Dit is hun verhaal. ‘Toen ik stopte, begon het pas.’

Robin van den Maagdenberg
7 maart 2022

Stacii Samidin

Een zomerse dag. Youssef* draagt een gewatteerde jas, een pet en een mondkapje dat hij niet afzet als we op een pleintje gaan zitten met koffie. Ik zie alleen zijn ogen, donkerbruin met lange wimpers. Ze zijn wijd opengesperd en knipperen nauwelijks. Met korte tussenpozen kijkt hij steeds een zijstraat in. Hij heeft flashbacks, zegt hij, gillende stemmen in zijn hoofd, van mensen die hij heeft achtergelaten, schreeuwend en huilend. In de straat hierachter heeft hij ooit een woning overvallen.

Begin dit jaar is hij uitgestroomd uit de zogeheten ‘Top600’, maar sommige gebeurtenissen achtervolgen hem nog steeds.

De Top600 is tien jaar geleden door toenmalig burgemeester Eberhard van der Laan in het leven geroepen. Het is een groep van zeshonderd Amsterdamse personen die high-impact crimes, drugs- of wapendelicten pleegt. Met een combinatie van straffen en nieuwe kansen wordt geprobeerd ze weer het rechte pad op te bewegen.

Er is de afgelopen tien jaar veel aandacht geweest voor deze groep: er zijn documentaires, tv-programma’s en podcasts over ze gemaakt. Aandacht die ze soms dankbaar aangrepen om nog maar eens te bevestigen hoe meedogenloos ze zijn, verscholen achter zwarte balkjes en zwaaiend met messen in de camera.

Het lijkt lastig om door de beschermlaag (jongeren eruit), hun dikke jassen heen te prikken.

Ik raakte gefascineerd door wat er achter die maskers schuilging en trok daarom het afgelopen jaar intensief met een aantal van hen op om met ze te sporten, hun leefomgeving te verkennen en de persoonlijke verhalen op te tekenen over hoe ze in die criminele wereld terecht kwamen en hoe ze eruit stapten.

 

Iedere crimineel is paranoia

De lunchrooms zitten vol in Osdorp, er wordt volop geknipt en geschoren in de kapsalons, er staan rijen bij de bakker en de slager. Randy loopt me tegemoet. Kunnen we bij hem thuis afspreken? De kip staat in de marinade en moet zo in de oven.

We lopen langs grafische appartementcomplexen. In zijn woonkamer staat de televisie aan. Eerst een rondleiding zegt hij, en hij gaat voor naar de badkamer en een kamer vol wasgoed, alsof hij wil zeggen: je mag alles zien. In de gang toont hij me een aparte kast voor zijn schoenen, ik tel een paar of vijftien. Op tafel in de woonkamer een plastic bekertje met een restje jus d’orange waar een sigarettenpeuk in drijft en een bijbel, opengeklapt op het evangelie volgens Johannes. Ieder woord op de pagina is aangestreept met een zwarte pen. Voor de tv ligt een verfrommelde ansichtkaart met een gloeiend kruis erop.

Randy heeft een gouden tand met daarin de voorletter van zijn naam gegraveerd. (deze graag weglaten)

Sinds twee jaar woont hij in Osdorp, maar hij groeide op in de Bijlmer. Hij was een van de eerste jongens op de top600 lijst. Het grootste deel van zijn volwassen leven heeft hij vastgezeten. Hij begon al jong. ‘Opgroeien in de Bijlmer is heel anders dan opgroeien in Hilversum, snap je?’ zegt hij. ‘In de Bijlmer zijn rolmodellen geen advocaat, maar crimineel. In de Bijlmer rol je al in het leven zonder dat je beseft dat je erin zit. Er was, zeker toen, weinig alternatief.’

Randy behoorde tot de harde kern. ‘Ik leefde ervoor. Gewapende overval, inbraak, drugs, wapenhandel. Het kon van alles zijn. Er komt veel meer bij kijken dan geld en gouden kettingen. Je gaat door diepe dalen, je hebt nooit rust of vakantie, vanbinnen ben je diepongelukkig. Criminaliteit zien is iets anders dan het beleven. Pas als je van binnenuit weet hoe het voelt, weet je ook dat het wat kost. De onderwereld kent geen vrienden, hooguit kennissen. Iedere crimineel is paranoia, kijkt constant over zijn schouder. Geld brengt veel haat met zich mee. Ik ben weleens bijna gegijzeld door Roemenen.’ Hij lacht zijn tanden bloot. ‘Gelukkig had ik mijn vuurwapen bij me.’

 

Steeds meer naar God toe

Hij was niet van plan om te veranderen, stond geen enkele hulpverlener te woord. Maar toen gebeurde er iets. ‘Mijn lichaam gaf aan: het is genoeg. Het had geen energie meer voor bepaalde dingen. Daarvóór kon ik me heel makkelijk over dingen heen zetten. Als er iets was voorgevallen, sliep ik dezelfde avond gewoon lekker door. Maar op een gegeven moment begon ik te voelen dat mijn geest…’ – hij laat lucht tussen zijn tanden door glippen – ‘ik weet niet of het met mijn geweten te maken had. Als je jong bent, zijn de effecten van dingen onzichtbaar, je weet niet wat slachtoffers doormaken. Je probeert het goed te praten, ik moet eten, mijn huur betalen. Maar ik begon na te denken, stil te staan bij bepaalde dingen die gebeurd zijn. Tegelijkertijd trok ik steeds meer naar God toe.’

De laatste keer dat hij werd opgepakt, met een vuurwapen, zei een stem in hem tijdens zijn voorarrest dat hij dit keer wél met zijn reclasseerder moest praten. Hij werd na vier dagen vrijgesproken. Hij kreeg een kans, ‘van de rechter of van God.’ Hij wist, als ik nu doorga, ga ik dood of heel lang zitten. Hij besloot het anders te gaan doen. ‘Met hulp van God,’ zegt hij, ‘anders had ik het nooit gered.’

Eruit stappen was niet makkelijk. ‘Ik zeg je, ik moest diepgaan. Ik ben helemaal afgebroken om mezelf weer opnieuw op te bouwen. Je raakt alles kwijt. Kennissen, familie, geld, status. Ik ging de schuldsanering in, van duizenden euro’s per week naar vijftig. Toen ik stopte, begon het pas. Ik moest iedere week van telefoonnummer veranderen omdat jongens dat via via te pakken wisten te krijgen en me bleven bellen. Criminelen accepteren geen nee. Je moet echt stevig in je schoenen staan om dan bij je punt te blijven. Ik zeg eerlijk: de meeste jongens redden dat niet.’

Het contrast tussen zijn oude leven en het nieuwe is groot. Hij laat het contract zien met de bezorgservice waar hij nu werkt. Tweeduizend euro per maand, maar ook: fulltime afleiding van de straat, geen tijd meer voor gedachten die je weer dat leven in trekken. Geen filmische scènes meer, met dikke auto’s, ontsnappen aan ontvoeringen en altijd op je hoede zijn in clubs en restaurants, maar een simpel leven, met weekenden en kip uit de oven. Het enige wat dat nog in de weg kan staan is de Verklaring Omtrent Goed Gedrag die hij snel hoopt te krijgen.

 

Eén traan

Youssef stelt voor om een rondje te maken door zijn oude buurt in de Pijp, de plek waar hij tot twee jaar geleden veel klanten had waar hij ‘wit’ en ‘bruin’ (cocaïne en heroïne) aan verkocht. Het wordt een rondje langs de geesten uit zijn verleden. We steken een straat over richting de Rivierenbuurt. Hij speurt de naambordjes af, belt ergens aan. ‘Hij is wel heavy deze,’ zegt hij. Mijn hart bonkt in mijn keel. Is het wel ethisch als ik daar als journalist naar binnen ga? Niemand doet open, ik haal opgelucht adem.

Youssefs eerste vergrijpen waren berovingen. Iemand alleen op de fiets met een iPhone. ‘Dan fietste ik langs,’ hij maakt een grisgebaar, ‘en was ik weg.’ Lang ging je daar niet voor zitten, wist hij al toen hij elf was al. Later kwam het geweld. ‘Trapje geven, zorgen dat hij naar de grond gaat, als hij schreeuwt een hand op zijn mond.’ Schuldgevoel? Hij voelde helemaal niets. Macht hooguit. ‘Ik had mijn eigen shit, mijn eigen pijn, die was veel groter. Ik kom uit een gebroken situatie, mijn ouders kwamen tekort. Dan ga je niet meer aan andere mensen denken.’

Hij uit zijn verbazing over de gevoelens die mensen hebben bij dingen. En hij maakt zich zorgen. Hoe kan het dat de gevoelens die hij zoekt wegblijven? Hij voelt nog steeds niks, verduidelijkt hij. En je kan niet zeggen dat hij het niet heeft geprobeerd. Zijn zus is twee jaar geleden plotseling overleden aan een hartstilstand. Hij weet dat hij daar iets bij zou moeten voelen, maar het verdriet blijft weg. ‘Ik heb het geprobeerd, alleen op mijn kamer, emo-muziek op en kaars aan.’ Eén traan, dat was alles wat hij eruit kon krijgen.

 

Adrenaline-rush

Hij klopt ergens op de ruit, schreeuwt een naam door een brievenbus. Het huis blijkt leeg te staan.

Terwijl we door de wijk lopen en hier en daar aanbellen, vertelt hij over de spanning die hij al zijn hele leven meedraagt in zijn lichaam. Spanning die hij tijdens een overval kon ontladen. Nu hij is gestopt, is dat lastiger. ‘Eergister had ik het nog, die adrenaline-rush,’ zegt hij, ‘nu ga ik muziek luisteren, maar ik mis het wel om op pad te gaan. Als je iets zo lang hebt gedaan, is het een gewoonte. Het leven dat ik nu leef, vind ik veel enger. Ik wist wat ik kon, nu moet ik dat weer allemaal gaan ontdekken. Ik weet niet of ik het wel ga halen met het werk als ervaringsdeskundige dat ik nu doe. Er was een wereld die altijd op me stond te wachten, nu zit ik weer in een wereld die in principe niet op me zit te wachten. Als ik dat gevecht niet had in dit nieuwe leven, zou ik het sowieso niet redden. Ik moet een uitdaging hebben, een gevecht.’

Hoe was het voor hem de eerste keer in de jeugdgevangenis? ‘Het leek meer een kamp dan een gevangenis,’ zegt hij. ‘Er zaten buurtgenoten, je hebt er geen zorgen, mensen begrijpen elkaar. Als dit het is, laat maar komen, dacht ik.’ Hij moest zes keer terugkeren tot hij tot een ander inzicht kwam.

 

Vijf gram

We staan stil voor een deur. Ook hier wordt niet opengedaan. ‘Hier woonde Mason, een jonge gast met een goede baan en een dikke auto voor de deur,’ zegt Youssef. ‘Een superschattige man. Het zijn eigenlijk gewoon hele kwetsbare mensen,’ zegt hij, ‘dat vergeet ik te zeggen.’

Hij gaat verder: ‘Ik heb hem vanavond vijf gram gegeven, en een paar uur later belt hij weer voor nog een paar gram.’

Ineens praat hij in de tegenwoordige tijd, alsof hij als vanouds op pad is om zijn klanten te voorzien. Zijn oude levensstijl lijkt nog als een waas voor het nu te hangen. Je kunt het criminele leven wel achter je laten, maar dat betekent niet dat dat leven jou ook met rust laat.

Hij wijst naar de achterkant van het huis. ‘Daar stond ik vaak te koken.’

Later begrijp ik dat hij drugs kookte in de huizen van zijn klanten. ‘Ik dacht dat je er eieren stond te bakken,’ zeg ik. Hij lacht. Dat deed hij niet. Wel haalde hij boodschappen als hij ergens binnenkwam en iemand vijf dagen lang niet had gegeten. ‘Ik haalde brood, alles. Ik ga jou niet dood laten gaan. Je moet wel goed voor jezelf zorgen. Ik at zelf weinig. Geen tijd voor. Maar in vijf dagen geen broodje eten, dat gaat te ver man.’

 

Het perspectief van een ander

In onderzoeken over de Top600 komt één element steeds naar voren: 99% van de personen in de aanpak zou een gebrekkig ontwikkeld geweten hebben en zich niet in kunnen leven in de pijn van een ander. Toch is dat niet wat ik uit deze gesprekken haal. Er zijn veel weggedrukte gevoelens, maar er schuilt ook een vorm van geweten in kleine paradoxale dingen, in het halen van brood voor de gebruiker die je net een paar gram hebt verkocht en in de pogingen om iets te voelen. Of is het zoals Randy zegt: ‘We zijn niet gewetenloos, we gebruiken gewoon andere argumenten in een wereld waar ook niemand genade heeft met jou.’

Hoe het geweten ook werkt, het lijkt zich pas te kunnen manifesteren als je niet langer in de overlevingsstand staat, als er ruimte ontstaat voor het perspectief van een ander.

 

Mijn gevoel stond uit

Youssef gaapt. ‘Ik heb mijn biologische klok verwaarloosd,’ zegt hij. Hij slaapt een paar uur per nacht, een overblijfsel uit de tijd dat de politie nog op de stoep kon staan. ‘Zij vallen altijd tussen zes en acht uur ’s ochtends binnen. Mijn lichaam durft nog steeds niet te slapen. Ik heb die angst al van kinds af aan. Mijn vaders wil was wet. Ik denk dat ik meer angst heb overgehouden aan huiselijk geweld dan aan dingen die ik op straat heb meegemaakt. Ik deed liever iets waar ik een half jaar voor vastzat dan dat ik na drie dagen vrijkwam, dan was zijn woede nog vers. Na een half jaar was er tijd overheen gegaan en kreeg ik thuis tenminste een kop koffie. Op een gegeven moment ging de knop om, de klappen deden me niets meer. Mijn gevoel stond uit.’

Zijn vader was een harde werker met een kort lontje. Hij kon thuiskomen en uit zijn dak gaan als er een propje papier op de grond lag in de kamer van Youssef. Dan volgden er klappen. ‘Pas nu realiseer ik me dat het niet over dat propje ging. Dat mijn vader boos was omdat hij was afgekeurd en geldproblemen had. Een stukje trots. Dat hij ergens een propje zocht om dat te kunnen uiten.’

Pas toen Youssef zelf op school een driftige jongen bleek te zijn, begon hij zijn vaders gedrag te begrijpen. ‘Ik gooide met tafels als iets me niet zinde. Ik deed precies wat mijn vader deed. Ik was boos om de klappen die ik kreeg, boos omdat niemand naar me luisterde, en daarom had ik die tafels nodig. Dingen worden onbewust doorgegeven. Mijn vader werd ook geslagen door zijn vader. Het is belangrijk dat ik het nu doorbreek.’

 

Een roversbende

Ik spreek met Youssef af in de smalle straatjes van de Jordaan. Hij kent hier alle verscholen hofjes, maar ook de dame van het Oud-Hollandsch snoepwinkeltje, de man in de deuropening van de smalle broodjeszaak, en hij weet de prijs van ieder huis in deze buurt dat op Funda te koop te staat. We gaan zitten in een café op de hoek. Hij praat snel en veel en wijst naar buiten. Hier in de Tuinstraat werd hij voor het eerst opgepakt als tiener. Hij ging al een tijdje niet naar school en liep dronken over auto’s heen. Hij werd zo van straat geplukt. Jij gaat naar de jeugdgevangenis, werd hem verteld. Voor Ondertoezichtstelling, niet voor een strafbaar feit. ‘Ik kwam tussen de jongens die vastzaten voor keiharde delicten. Ik heb daar iedere dag moeten vechten voor mijn plek aan tafel, voor de mayonaise, voor de pindakaas. Zeven weken lang heb ik daar doodsangsten uitgestaan. Tot de knop omging. Toen ik na negen maanden weer op straat stond, was ik anders. Harder. Wat heeft het voor zin om brommers te stelen, dacht ik toen, je moet een overval plegen.’

Een roversbende van twintig jongens. De een goed met sloten, een ander agressief. Youssef bedacht de vluchtroutes. ‘Meer nog dan vrienden waren we lotgenoten. Allemaal jongens die niet meer naar school gingen, die problemen hadden thuis, geen toezicht van ouders. In dat groepje vervulden we elkaars gemis. Daar werden we wél gewaardeerd. Als crimineel, maar dat was beter dan niets. Je beseft dan nog niet dat je op een doodlopend pad terecht bent gekomen. Pas na een paar keer vastzitten zie je hoe de groep versplintert. De charme van het samenzijn verdwijnt als  sneeuw voor de zon. Dan merk je pas dat je in een hele serieuze wereld bent beland waar iedere fout wordt bestraft, waar mensen lange gevangenisstraffen krijgen en anderen doodgaan.’

 

Weerloos

De eerste keer dat ik Youssef ontmoette, een paar maanden hiervoor, zag ik een sociale jongen die hooguit een beetje druk was. We spraken af in een boksschool om een potje te sparren en kregen de opdracht om de ander, die zich niet mocht verdedigen en dus weerloos was, zachtjes op het voorhoofd te tikken met een handschoen, om zo elkaars grenzen af te tasten. Ik zag de tik die hij mij op mijn neus gaf niet meteen aankomen. De tranen sprongen in mijn ogen, maar ik wilde me niet laten kennen. Na zijn volgende tik voelde ik voorzichtig aan mijn neus of alles nog heel was. Ongelovig keek ik hem aan, zag hij niet dat ik pijn had? Ik begon te twijfelen aan zijn empathisch vermogen. En tegelijkertijd zag ik ook iets anders in zijn ogen: angst. Alsof het toelaten van mijn pijn veel meer in hem teweeg zou kunnen brengen en dat ten alle tijden voorkomen moest worden.

Terwijl hij zijn broodje eet vraag ik hem ernaar. Hij neemt een grote hap en zucht ongemakkelijk. ‘Ik kan me niet druk maken om iedereen,’ zegt hij. ‘Vroeger was ik wel zo. Je ziet een junkie hier, een zwerver daar, ik was de hele dag sigaretten aan anderen aan het geven en dan heb je zelf niets meer. En wie denkt er aan mij? Dan word je gevoelloos. Ik nam de problemen van iedereen op mijn nek.’

Hé, wijst hij ineens naar buiten, daar is mijn vriend. Hij klopt op het raam en begint in vloeiend Italiaans door de ruit heen te schreeuwen. Dan zakt hij weer terug in zijn stoel, neemt een slok van zijn Orangina en kijkt snel in mijn ogen en dan weer weg. ‘Het was echt niet mijn bedoeling dat ik je zo hard heb geraakt. Als ik me rot voel, dan denk ik: iedereen is klaar met mij. Dan komen er allemaal oude gevoelens naar boven. Ik heb me mijn hele leven afgewezen gevoeld. In de liefde, vanwege mijn kleding. Het meisje dat ik leuk vond lachte me bij de bakker uit. Check hem dan met zijn skere kleding, zei ze. Dat ging me niet meer gebeuren. Ik dacht niet: misschien moet ik gewoon een leuk mens zijn, zonder dat ik daarvoor dure kleren nodig heb. Ik raakte helemaal gefixeerd op die kleding, dan zou het goed komen. Misschien begon het al op jonge leeftijd. Omdat mijn vader niet bij me woonde, voelde ik dat hij me in de steek had gelaten. Toen kreeg ik problemen met mijn moeder, ik had het gevoel dat zij me had verkocht aan jeugdzorg. Ze heeft me weleens midden in de winter in de kou buiten laten staan, mijn kleren naar buiten gegooid. Op de ene school werd ik door de Marokkanen gepest vanwege mijn bekakte accent, en toen ik gymnasium deed op een andere school viel ik erbuiten vanwege mijn Marokkaanse accent. Dat gevoel van afwijzing is er onderhuids altijd geweest. Als ik in een club stond en ik dacht: die Hollanders mogen me niet, dan ging ik ze uitschelden en ervoor zorgen dat ze me eruit zouden zetten. Pas later dacht ik: dan bevestig ik ze alleen maar in dat beeld. Ik word nu nog steeds getriggerd, maar sta nu de gevoelens die ik heb toe, terwijl ik vroeger heel gemakkelijk de switch maakte naar ongevoeligheid.’

 

Geen emoties

Met Sofia spreek ik af in het Vondelpark. (hier is een stuk uit) Ze is laat omdat ze net uit het ziekenhuis komt waar ze extra Vitamine D en B12 krijgt toegediend. We zoeken een bankje op.

Na haar eerste gewelddadige overval op haar vijftiende werd Sofia door een vriendin die erbij was ‘verraden bij de politie’. Ze kreeg drie maanden celstraf. ‘Ik heb het daarbinnen overleefd. Ik zag meteen twee meisjes die ik kende van straat, dus ik viel  daar goed in de groep. Ik had medelijden met de meisjes die er zaten voor een TIME-out van leerplicht, hele onschuldige meisjes, die hadden het zwaar.’

Nadat ze had vastgezeten kreeg ze een half jaar lang een enkelband, een grote met GPS. Ze liep de hele zomer rond in lange broeken met wijde pijpen, maar kon niet voorkomen dat het opviel, dat de twee levens die ze tot dat moment goed van elkaar had weten te scheiden, goed verborgen voor haar vader, haar werk en de jongeren in het buurthuis, nu bij elkaar kwamen.

Een paar jaar daarvoor was ze begonnen aan de brugklas op een school in het centrum van Amsterdam. Ze deed havo, maar was druk en afleidend in de les. Na een aantal psychologische tests werd adhd geconstateerd. ‘Op die witte school wilden ze me niet meer, ze schoven me weg als een probleemkindje.’

Ze kwam in een STOP-traject in West waar jongeren met gedragsproblemen in de klas tijdelijk terecht kwamen voor extra begeleiding. ‘Daar was ik de enige Nederlander. Ik ben van gemengde afkomst, maar zo zagen ze dat daar niet. In korte tijd veranderde ik, ik ging roken, chillen op straat. Mijn vader was een hele strenge man, hij mishandelde mij en mijn moeder psychisch. Hij wist niet dat ik van school was gewisseld, dus kon ik mijn vrije uren op straat doorbrengen. Daar kreeg ik andere vrienden, verkeerde jongens. Als meisje moet je je dan honderd keer sterker houden. Als je zwakte laat zien tussen de mannen, dan ga je het niet redden.’

Na drie maanden besloot haar oude school Sofia niet terug te laten komen. De enige school die haar aannam was een VMBO-t school, een andere keuze had ze niet. ‘Toen ging ik helemaal niet meer naar school, alles was te makkelijk voor me.’

Het pad naar foute keuzes lag voor haar open. ‘We stalen iedere dag, pleegden overvallen, overal waar we geld konden verdienen deden we dat. Niet alleen om te spenden. Mijn vader kwam erachter dat ik was afgezakt. Een shock voor hem. Zijn perfecte dochter. Vanaf dat moment moest ik ook mijn moeder onderhouden. We kregen niets meer van hem, als straf. Mensen kregen een beeld van mij dat ik de hardste was. Ik had geen emoties, of ik kon ze goed verborgen houden. Als je te veel hebt gezien, ga je heel nuchter nadenken.’

 

Een lief, rustig meisje

Heeft ze nog steeds geen last van de dingen die ze heeft gedaan of gezien? ‘Ik zeg je eerlijk, ik was twee dagen geleden in Rotterdam met de rellen en hoorde die schoten. Toen kreeg ik zware flashbacks. Ik ben weleens onder schot gehouden en droeg in die tijd zelf ook een vuurwapen omdat ik problemen had met mensen die er ook een hadden. Destijds deed het me niets, ik had geen gevoel. Soms vraag ik me af: hoe kon je zo zijn? Hoe kon je zo koud zijn? Ik probeer het te vergeten. Ik moest overleven. Ik zeg altijd: een meisje op straat wordt of een dief of een hoer. Ik ben nog steeds blij dat ik niet geëindigd ben als dat laatste. Ik werk nu fulltime, ga naar school, sport vijf keer per week. Maar ik merk dat als ik niet werk of contacten zoek, ik weer langzaam terugglijd. Ik moet afleiding hebben. Ik voel wel een gemis in mijn leven. Iemand die echt om me geeft en van me houdt. Vrienden. Adrenaline. Geld.’

Het is zoals soldaten die thuiskomen van het front. Door de heftige gebeurtenissen die ze daar hebben meegemaakt, gebrek aan spanning thuis en een overload aan sensaties in het lichaam, blijven ze intense en vaak gewelddadige situaties opzoeken om binnen en buiten als het ware in balans te brengen.

Sofia knikt instemmend. ‘Dat had ik ook. Ik ben nog steeds op het ergste voorbereid. Vandaar mijn zware Vitamine D en B12-tekort. Mijn lichaam maakt nog steeds geen melatonine aan.’

Wat heeft ze geleerd over zichzelf? ‘Ik weet nu waar mijn hart zit,’ zegt ze. ‘Je creëert een beeld van jezelf wat je niet bent. Je spreekt jezelf eigenlijk tegen. Ik kon er niet tegen als ik een slecht mens werd genoemd. Ik ben een lief, rustig meisje, dacht ik dan. Maar ik dacht ook: wat ik gister heb gedaan was wel onaardig. Maar dat was ik eigenlijk niet, dat was een moment waarop ik moest reageren.’

Heeft ze wel eens met iemand heeft gepraat over die flashbacks? ‘Ik ben al vanaf mijn achtste in beeld bij Jeugdzorg, maar nog nooit is er iemand geweest die me kon geven wat ik nodig had. Ik stel me moeilijk open, daardoor denkt iedereen: ze wil niet meewerken, laat maar. Ik ben bang dat ik mezelf nog een keertje moet tegenkomen. Ik probeer te vergeten wat ik heb gedaan. Als ik dat allemaal nog een keer moet doormaken…’ Ze denkt even na. Om ons heen krijsen de papegaaien in het park.

‘Ik ben bang voor spijt over de dingen die ik heb gedaan. Soms denk ik: je had het niet moeten doen, diegene heeft ook gewoon een leven opgebouwd en dan kom jij het afpakken. Aan de andere kant had ik ook geen keuze. Dat dacht ik tenminste.’

 

* De namen in dit verhaal zijn gefingeerd. De echte namen zijn bij de redactie bekend.

Words by: Robin van den Maagdenberg
Pictures by: Stacii Samidin
Originally published: Vrij Nederland
Share:   





Join my newsletter