interviews

K. Schippers

In 2016 ontmoette ik schrijver K. Schippers. Een ontmoeting die uitliep op een vriendschap en een jarenlange mailwisseling waarin hij me altijd op speelse manier anders naar de wereld om me heen liet kijken. In de zomer van 2021 kwam hieraan een einde, omdat hij ‘verdween’, zoals hij de dood zelf noemde. Onderstaande tekst schreef ik na onze eerste ontmoeting.

Robin van den Maagdenberg
21 mei 2021

steeffleur_YOURLAB-KSCHIPPERS-lr_006

In 2016 ontmoette ik schrijver K. Schippers. Een ontmoeting die uitliep op een vriendschap en een jarenlange mailwisseling waarin hij me altijd op speelse manier anders naar de wereld om me heen liet kijken. In de zomer van 2021 kwam hieraan een einde, omdat hij ‘verdween’, zoals hij de dood zelf noemde. Onderstaande tekst schreef ik na onze eerste ontmoeting.

 

Hij komt binnen met de tred van een jongeman, rechtop, een lange gestalte. Vier uur ’s middags, ik heb een stil hoekje uitgekozen bij Brasserie Keyzer. K. Schippers woont er in de buurt, heb ik ergens gelezen. ‘Een prima plek’, merkt hij op zodra we zitten, toch komt hij vaker bij café Wildschut, hier vlakbij. Nu ik hem zo zie komt de plek die ik heb gekozen ineens stijfjes over. Hij wijst in de ruimte, ‘daar zat de Bezige Bij altijd te vergaderen. En ik heb me ooit verdiept in de Rijkspostspaarbank hiertegenover, dat is nu het Conservatorium Hotel. Ik keek daar eens uit het raam en schreef er een van mijn eerste gedichten. Ik weet nog precies uit welk raam. Het gedicht heet de autobezitter:

Er stapt een man in een auto
verricht de nodige handelingen
voor het rijden
en rijdt
daarna
dan ook
inderdaad
weg.

Tijdens het gesprek zal hij steeds voorbeelden uit zijn gedichten en verhalen opduikelen, alsof zijn hoofd een kaartenbak is met daarin zijn gehele oeuvre op thema geordend. We bestellen een glas wijn. Ik mors een druppel op het witte tafellaken. Hij pakt zijn pochet uit zijn borstzak en dept hem op. Het is geen smet op het wit, zegt hij, de kring die ontstaat is nu onderdeel van het verhaal

Ieder woord wordt nauwkeurig door hem gewogen. Tijdens het interview schaaft hij mijn zinnen bij, vervangt hij het ene woord voor een ander. Het is vast zijn liefde voor de taal, maar ik struikel steeds vaker over mijn woorden. Als ik vraag wat aandachtigheid voor hem betekent, kaatst hij terug dat dat woord niet in zijn woordenboek voorkomt. ‘Abstracte woorden vermijd ik liever. Ze zeggen me niet zoveel. Zoiets kan alleen blijken uit wat je doet. Ik was ooit in Loosdrecht. Ken je het daar? In het buitenland ben je gewend om goed te kijken, maar in eigen land doe je dat minder vaak omdat iets in jou zegt, ik geloof het wel. Ik schreef daarom:

Bij Loosdrecht

 

Als dit Ierland was,

zou ik beter kijken.

Dit is een voorbeeld die wel vanuit aandachtigheid komt, maar zo zou ik het nooit noemen. Ik heb ook ooit een gedicht gemaakt dat eindigt met:

Kijken is optellen in goed vertrouwen:

dit is de voorkant van een lepeltje,

dan zal de achterkant er ook wel zijn.

 

Je telt dingen bij elkaar op. Ik zie nu jouw achterhoofd niet, maar als ik je langer zou kennen dan zou ik van de achterkant kunnen zien dat je Robin bent. Nou kijk, zo sla je je door het bestaan.’

Schrijven lukt hem niet aan een bureau. Achter een computer krijgt hij geen ideeën. Ik stel me voor dat hij veel door de stad loopt. Misschien stopt hij hier en daar voor een kop koffie, of drinkt hij een glas wijn – ik weet het eigenlijk niet, want wat hij eet en drinkt lijkt in zijn verhalen niet het vermelden waard te zijn. Ik las er wel over de terrassen waar hij komt, de bioscopen en theaters, het circus waar hij dol op is – clowns krijgen opvallend vaak een plek in zijn verhalen – omdat ze ons laten nadenken over hun onzin, vertelt hij ergens in een bijzin. Ook reist hij veel, zijn favoriete kunstenaars achterna, velen daarvan alleen nog voortlevend via hun schilderijen, tekeningen en achtergelaten ateliers. Zijn verhalen tonen iemand die zijn neus overal in wil steken. Hij observeert alles wat hij tegenkomt. En dat niet alleen, hij pluist de situatie helemaal uit. Wat is er aan het beeld dat hij ziet voorafgegaan, en wat zal er daarna gebeuren? Zo schreef hij een verhaal over een poes die net was bevallen. Toen ze haar vijf pasgeboren baby’s wilde verhuizen, zag hij hierin een kans om voor eens en voor altijd vast te stellen of een poes kan tellen. Als ze na het verplaatsen van het vijfde poezenkind niet terug zou keren, zou dat het bewijs zijn.

Een klein aantekenboekje – formaat luciferdoos – heeft hij altijd bij zich. Daarin schrijft hij alles op wat een begin kan vormen voor een verhaal. Zijn verhalen staan vol met dingen waar je dagelijks langs loopt, die zich onder je neus bevinden, maar die je niet meer ziet. Hij zet ze in het licht. Hij ontrafelt dingen waarvan je niet wist dat ze ontrafeld kunnen worden, een melodie, potloodslijpsel dat naast een binnengewaaid blaadje ligt – twee dingen die zonder dat ze het van elkaar weten uit hetzelfde materiaal gemaakt zijn – boodschappenlijstjes, briefjes van kinderen. Zelf ook weer nieuwsgierig naar zijn eerdere vondsten, gunt hij mij een kijkje in een van de boekjes. ‘Eens kijken of ik iets voor je heb.’ Hij leest voor: ‘In de trein vanuit Maastricht zie ik om tien voor tien ’s avonds in het donker door het raam een dubbeldeksgoederentrein met personenauto’s, niemand zit erin.’ Een prachtig beeld. ‘Dat kan ik niet verzinnen,’ zegt hij. ‘Zelf bepaal ik niet waar ik over zal schrijven, dat bepalen de dingen die ik tegenkom. Je kan er alleen voor open staan. Het gaat vaak om heel eenvoudige dingen, waar iets mee aan de hand is. Dat wat zo nabij is lijkt gemakkelijk te betrappen, maar dat is het vaak niet. Je zal niet thuiskomen vanmiddag en zeggen: Ik heb een hele mooie peperbus gezien, maar die was er wel. Ik ben de verslaggever daarvan. Dat is gewoon zo gekomen, als kind had ik dat al.’ 

Af en toe dwalen we af van het onderwerp of gaan we soepel over op iets anders. Van een druppel op het tafelblad naar pleinvrees, van de foto’s van Robin de Puy naar vriendschappen, van mijn verjaardag naar zijn liefde voor films. Een mooie manier om op nieuwe dingen te komen, vindt hij. Met een glinstering in zijn ogen: Zie je nu, we zijn al rap van een woord als aandacht aanbeland in de dingen die echt bestaan.’ We praten over een van zijn beroemde gedichten:

Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is.

Een gedicht dat hem erg bevalt omdat het zo helder is. Hij schreef het toen hij achttien was. ‘Als je schrijft moet je het bij een zekere eenvoud houden. Een goed gedicht heeft iets universeels. Nu we het erover hebben,’ zegt hij met een zekere verwondering, ‘dan lichten meteen alle kleuren van de omgeving op.’

Het gesprek neemt een andere wending als ik hem vraag of hij ook weleens kritiek heeft op kunst. Nu worden zijn antwoorden scherper. Ineens ben ik weer de interviewer en is de soepelheid uit het gesprek. ‘Ik wend me alleen tot datgene waar ik energie van krijg,’, antwoordt hij. ‘Al het andere ga ik liever uit de weg.’ Ik voel meteen dat mijn vraag in die laatste categorie valt. De sfeer is even bevroren. Een beetje zenuwachtig van deze plotselinge ommekeer, stel ik lukraak een andere vraag. Hij voelt mijn ongemak, misschien, en wordt dan weer persoonlijk. ‘Waar ben je geboren?’, vraagt hij. ‘In Amsterdam-West, de Baarsjes? Nee! Ik ook. Kom je weleens bij Restaurant Edel? Dat is best aardig.’

Af en toe vraagt hij of het gesprek nog wel de kant op gaat die ik in gedachte had. Is dit iets voor je, Robin? Is dit een beetje wat je wil horen? Zitten we nog op het juiste spoor? Soms slaat het gesprek de andere kant op, interviewt hij mij. Als ik hem vraag of er nooit iets aan zijn aandacht ontglipt, begint hij mij te bevragen. ‘Wat is jouw kijk op de wereld? En in welke vorm giet je het?’ Ik deel mijn twijfel met hem, over het kiezen van een vorm. Wordt het schrijven, schilderen of iets anders. De ene week lijk ik het te weten, maar dan begint de afgevallen keuze toch weer te glinsteren. ‘Ooit ontmoette ik Man Ray,’ vertelt hij, ‘en ik vroeg hem wat hij zich het meest voelde, schilder, fotograaf of filmmaker. Hij zei toen “dat is de goede vraag niet. Het enige wat ik heb gedaan is het meest eenvoudige middel vinden bij een idee.” Dat is mooi, zo heb ik zelf ook altijd gewerkt. Door vaak films te monteren leerde ik veel over hoe verhalen in elkaar steken, en vooral wat je weg kan laten. Soms kies ik voor een gedicht, soms voor een verhaal. De essentie van een discipline is altijd mooi.’

Ons gesprek is een voortdurend onderzoek, naar vorm, naar de omgeving, naar woorden. Dat doet hij soms met een intellectuele scherpheid, maar vaker met de verwondering van een kind. Een mooi en simpel gedicht van hem luidt:

De waarheid is nergens lid van.

K. Schippers neemt mij, net als de taal, uiterst serieus. Ik denk aan een van zijn essays, waarin hij vertelt dat hij benaderd werd door iemand die zijn verhaal bekritiseert. Je zou dat beledigend op kunnen vatten, maar K. Schippers nodigt de man bij hem thuis uit. De man heeft iets betweterigs, maar weet alles van tekenfilms en wordt door K. Schippers met groot respect behandeld. Uiteindelijk ontstaat er een vriendschap tussen de twee, ondanks – of misschien juist dankzij de eigenaardigheden van de man. K. Schippers lijkt een zwak te hebben voor vreemde figuren met een grote fascinatie voor iets, of het nu tekenfilms zijn, versprekingen of wat dan ook. Die interesse wordt niet door hem bespot, maar in het licht gezet.

Als ik naar huis fiets, lijkt het alsof alles inderdaad gekleurd is. De dagen na ons gesprek voelt het alsof ik langzaam volstroom. Is er een nieuwe tint aan de dag toegevoegd? Ik zie overal dingen die aan zijn verhalen verbonden zijn. Een etalage waar de tijd op honderden horloges voorbij tikt, een meisje van drie die haar tong uitsteekt voor het raam, een hoedenwinkel, mijn gezicht weerspiegeld in de achterkant van een lepeltje. Ik fotografeer het allemaal. Ik stuur hem een bericht of we nog eens kunnen afspreken, om het interview voort te zetten. Dat is niet de echte reden, ik wil niet dat het gesprek stopt.

 

‘Laten we dat maar doen.’

‘Dezelfde plek, dezelfde tijd?’

‘We kunnen ook een tijd afspreken en een datum, geen plek, dan moet je wel de tijd nemen om te zoeken. Je afspraak kan overal zijn.’

De foto’s die ik heb gemaakt stuur ik op, met daarbij de tekst:

‘Ik hoef niet te zoeken, want ik zie je overal.’

Share:   





Join my newsletter